Luister naar de openingstrack van het in 2016 verschenen album 'Skeleton Tree' en daal mee af in de grot van de rouwende Nick Cave.
Abrupt start het lied. In de hoogte, een zwevend zoeklicht die de plaats delict doorzoekt. Een licht in de duisternis. En jawel, zoals het destijds in de bladen stond gedrukt: daar ligt het dode lijf van een jongen in een veld nabij de rivier. Uit de lucht kwam hij gevallen. Neergestort en opgevangen door de ruwe grond. Wilde bloemen omcirkelen het lijk. In het midden een lam dat uit de bloederige moederschoot wordt geperst. Waar zijn de zachte handen van de moederlijke beschermengel? Afwezig.
Je zou er een lied over schrijven, op voorwaarde dat het niet waar gebeurd is.
Zoals een rockster leeft van fictie, put hij uit grotten gevuld met sinistere scenario's. Te wild voor het echte leven. Murder Ballads. Net om te vermijden dat het lied de soundtrack uitmaakt van het eigen drama. Het drama in het verre lied van een onbekende die met andermans bloed is besmeurd. Van de vrouw in de gele jurk, opgetild door de vlucht van kolibries. Van Elisa Day met de wilde roos tussen de tanden en de steen in de schedel. Van het paaldansende meisje in de lichtflitsen van neerslachtigheid. Van een verslaafde op zijn rug in een bed van een smerig hotel. Ver, ver weg. Maar toch nooit de soundtrack van het eigen drama. Niet mijn zoon! Niet van een rots! Welke donkere kleuren kan een reeds zwartgallige Cave nog vermengen met de grauwe tinten van zijn Push The Sky Away (2013)?
'And some people say it's just rock 'n' roll. Aw, but it gets you right down to your soul.'
Is dit het moment waarop de smeulende vlaspit van godsgeloof wordt gedoofd? Breekt hier het geknakte riet? Stokt hier de stem van hart en ziel? With my voice, I am calling you, klinkt er in de nacht. Als een ijle klank in de keel van een zeemeermin of een engel. Of is het Jezus, de verminkte zoon van de schrijnwerker die van de berg Golgotha neerstortte?
Daar sta je dan met je geloof, nu de werkelijkheid de fictie overtreft.
Arthur Cave, 15-jarige zoon en tweelingbroer van Earl viel van een rots in het Engelse Brighton. Een schedelbreuk, twee gebroken benen en een hersenbloeding. Hij bezweek aan zijn verwondingen. Geloof in God, bezweert de wijze man aan het vuur: Het behoedt je niet voor de onvoorspelbaarheid van leven en dood. Zijn wij trouwens meer dan een vage herinnering in de handen van de eeuwige Schepper? Op die momenten, wanneer de zwarte kraai uit de donkere rots opvliegt, mag je daar aan twijfelen. Aan allen die de geloofskaart trekken om gespaard te blijven van onheil: er is geen vrijstelling van de kaart van de dood. Vraag het maar aan Jezus. Of aan Nick. Er zijn andere redenen om te geloven: om op hogere grond te gaan staan. Om het hoopvol perspectief dat je ooit kunt opstaan uit de vermorzeling. Het geloof dat je een G majeur aanreikt om vervolgens in de tonaliteit van G mineur je grootste verlies weg te zingen. Het werd een wanhoopslied dat je dan maar de titel 'Alleen Jezus' meegeeft, opdat het, in de verte, toch een stem laat klinken die doet denken aan Hem die stierf en verrees, en ons opwacht:
With my voice, I am calling you, klinkt het opnieuw. De pianotoetsen schuilen nog even onder de dreigende wederkerende golven. Dan, even abrupt, eindigt het lied. Zoeklicht, uit.
Comments